Nieuwsbrief kabels en leidingen
![]() |
![]() |
|
Mr. J.J. van der Gouw
Mr. M. van Harten
|
Nieuwsbrief kabels en leidingen
De kosten van verlegging van kabels en leidingen in gemeentegrond
- door Jaap-Jan van der Gouw
Een overeenkomst die een gemeente en een kabel- of leidingexploitant voor onbepaalde tijd zijn aangegaan ter zake van kabels of leidingen in gemeentegrond mag in beginsel door de gemeente worden opgezegd. Dit geldt ook indien een gemeentelijke verordening met betrekking tot kabels en leidingen in gemeentegrond een minder gunstig regime kent voor de vergoeding aan de exploitant van de kosten van verlegging van kabels of leidingen op verzoek van de gemeente, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 28 oktober 2011. De Hoge Raad laat de deur echter op een kier(tje) voor een ander oordeel, indien geen redelijke opzegtermijn in acht is genomen of indien met het minder gunstige vergoedingenregime geen rekening kon en kan worden gehouden.
In Nederlandse gemeentegrond liggen ettelijke duizenden kilometers elektriciteitskabels en gasleidingen. Van oudsher vormen privaatrechtelijke overeenkomsten voor onbepaalde tijd tussen de kabel- of leidingexploitant en de gemeente daarvoor de basis. Dikwijls is de exploitant op grond van dergelijke overeenkomsten aan de gemeente geen vergoeding verschuldigd voor de aanwezigheid van deze kabels of leidingen. Niettemin komen de kosten van verlegging, indien die plaats heeft op verzoek van de gemeente, zo niet geheel dan toch veelal voor een groot gedeelte voor rekening van de gemeente. De achtergrond hiervan is dat de gas- en elektriciteitsbedrijven tot de liberalisering van de energiemarkt eigendom waren van gemeenten en andere overheden.
De gemeente De Ronde Venen achtte het in het licht van de liberalisering van de energiemarkt niet meer passen om de voormalige nutsbedrijven, inmiddels nauwelijks nog in overheidshanden, te bevoordelen boven nieuwe commerciële spelers op de markt. Deze laatste groep ontbeert immers het oude voorrecht van gehele of gedeeltelijke vrijwaring van verleggingskosten ingeval de kabels of leidingen worden verlegd op verzoek van de gemeente. Zij vond daarbij inspiratie in de telecomwetgeving, waarin het uitgangspunt geldt: “liggen om niet, is verleggen om niet”. In het licht van dat uitgangspunt heeft de raad van De Ronde Venen in 2006 een verordening vastgesteld, die bepaalt dat de kosten van een noodzakelijke verplaatsing van kabels en leidingen niet voor rekening van de gemeente, maar voor de eigenaar zijn. De verordening en de daarop gebaseerde beleidsregels kennen daarop slechts een uitzondering als de kabels en leidingen minder dan 15 jaar in de gemeentegrond liggen. In dat geval bestaat aanspraak op nadeelcompensatie. Enkele maanden voor de vaststelling van de verordening had de gemeente enkele, in het verleden tussen een nutsbedrijf en haar voor onbepaalde tijd gesloten privaatrechtelijke overeenkomst opgezegd. Dit ging gepaard met de mededeling dat daarvoor een publiekrechtelijke verordening in de plaats zou komen waarin de voorwaarden voor aanleg, instandhouding en opruiming zouden worden opgenomen.
Het (inmiddels geprivatiseerde) nutsbedrijf in kwestie kon zich met de opzegging niet verenigen en uiteindelijk belandde de zaak bij de Hoge Raad. Die wees er op dat indien de wet of overeenkomst niet voorziet in een regeling voor opzegging, een overeenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar is. In verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid echter meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen dan wel dat opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van schadevergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat het vergoedingsregime ingeval van verlegging op verzoek van de gemeente onder de publiekrechtelijke verordening minder gunstig is, dan onder de in het verleden voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomsten, niet met zich brengt dat de gemeente voor de opzegging van die overeenkomst een zwaarwegende grond diende te hebben. De exploitant had niet onderbouwd dat en waarom een langere opzegtermijn in acht had moeten worden genomen, noch had hij aangevoerd dat bepaalde investeringen waren gedaan die nog moesten worden terugverdiend. Evenmin was aangevoerd dat in de bedrijfsvoering geen rekening was gehouden en kon worden gehouden met eventuele omvangrijke kosten van verlegging in de toekomst. Daarom had de gemeente ook geen langere opzegtermijn in acht hoeven nemen of de opzegging gepaard moeten laten gaan met een aanbod tot schadevergoeding. (HR 28 oktober 2011, LJN: BQ9854, De Ronde Venen/Stedin).
Eigendom van kabels en leidingen
- door Martin van Harten
Ingevolge art. 5:20 lid 1 aanhef en onder e BW omvat de eigendom van de grond ook gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Een uitzondering op deze hoofdregel is neergelegd in lid 2. Daarin is bepaald dat de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van energie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toebehoort aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
De huidige regeling inzake eigendom van kabels en leidingen is in werking getreden op 1 februari 2007 en is onder meer tot stand gekomen nadat de Hoge Raad in 2003 had geoordeeld dat een kabelnet “onroerend” is omdat “het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en dat dit ook naar buiten kenbaar is” (Vgl. Kamerstukken 29 834, 2005/06, nr. 9, p. 4). Hoewel met voornoemde regeling duidelijkheid is geschapen met betrekking tot de vraag wie eigenaar is van de kabels, volgt uit voornoemde regeling niet rechtstreeks wie zich eigenaar mag noemen van de op kabels aangesloten “straatlantaarns”.
Deze vraag stond centraal in de recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. In deze zaak was tussen verschillende overheden die in het verleden via een gemeenschappelijke regeling hadden geparticipeerd in een elektriciteitsbedrijf, na privatisering van dit bedrijf, een geschil gerezen over de eigendom van de lantaarns.
De voorzieningenrechter stelt allereerst voorop dat voor de beantwoording van de vraag of een straatlantaarn bestanddeel is van het elektriciteitsnet het bepaalde in art. 3:4 lid 1 BW van belang is. Daar staat dat al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een zaak die met een hoofdzaak zodanig is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt aangebracht aan een der zaken, bestanddeel wordt van de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is in casu echter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het loskoppelen van een straatlantaarn van het ondergrondse netwerk beschadiging van betekenis toebrengt aan de straatlantaarn of aan het netwerk. Voor dit oordeel is van belang dat een straatlantaarn op het netwerk wordt aangesloten via de aansluiting op het “schakelbord” in de straatlantaarn, welke aansluiting op eenvoudige wijze en zonder dat er schade ontstaat kan worden losgekoppeld. Evenmin maakt een straatlantaarn volgens de voorzieningenrechter op grond van de verkeersopvatting een onderdeel uit van het ondergrondse netwerk. Hiervoor is van belang dat in art. 1 lid 1 sub i van de Elektriciteitswet 1998 een net is gedefinieerd als één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel-, en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens en voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of afnemer. In het licht van deze definitie eindigt het elektriciteitsnetwerk, volgens de voorzieningenrechter, daar waar, bijvoorbeeld via een “schakelbord”, een installatie op het netwerk kan worden aangesloten. Nu een straatlantaarn op het elektriciteitsnet wordt aangesloten via een aansluiting op het in de straatlantaarn aanwezige schakelbord, eindigt daar het net. De straatlantaarn maakt zelf, als op het netwerk aangesloten zelfstandige installatie, geen deel uit van het netwerk.
Nu een straatlantaarn als zelfstandige installatie wel duurzaam is verbonden met de grond waarin deze staat (gelet op de wijze van verankering, te weten één meter diepte, en de gemiddelde periode waarop een straatlantaarn op dezelfde plaats staat, te weten 30 jaren) concludeert de voorzieningenrechter dat een straatlantaarn volgens de hoofdregel van art. 5:20 lid 1 BW in eigendom toebehoort aan de eigenaar van de grond waarin deze staat. (Vz Rb Groningen 10 februari 2012, LJN: BV3566, Enexis/Provincie Groningen c.s.)
Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” zet exploitanten en gemeenten aan het werk
- door Martin van Harten Op 1 januari 2011 is het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” (hierna: “het Bevb”) (grotendeels) in werking getreden. Daarnaast is op die dag de “Regeling externe
Het Bevb dwingt er onder meer toe dat het “plaatsgebonden risico” vanwege de buisleiding voor een “kwetsbaar object” (woningen, scholen, etc.) al op 1 januari 2014 nergens hoger meer mag zijn dan 10-6 per jaar. Ten aanzien van het “groepsrisico” vanwege de buisleiding, geldt voortaan dat dit risico bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden “verantwoord”.
Op grond van het Bevb zijn gemeenten daarnaast verplicht om buisleidingen binnen hun gemeente in bestemmingsplannen op te nemen. Tevens dient in die bestemmingsplannen te worden voorzien in zogenaamde “belemmeringenstroken” (vijf meter aan weerszijden van de buisleiding). In de belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan en moet (ter bescherming van de buisleiding) een aanlegvergunningstelsel worden opgenomen.
Wil een gemeente nieuwe “kwetsbare objecten” toestaan op een plek waar het plaatsgebonden risico hoger is dan 10-6 per jaar, dan zullen voortaan maatregelen rond de leiding noodzakelijk zijn om de risicocontour te verkleinen. Een gemeente dient dan met de exploitant overeenstemming te bereiken over (de financiering van) maatregelen die bijdragen aan het reduceren van het risico tot het benodigde niveau.
Bij dit alles dient ook rekening te worden gehouden met bestaande afspraken tussen een exploitant en de gemeente, daar het Bevb geen bestaande contracten doorbreekt.
Voornemen Structuurvisie Ondergrond ter visie
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is thans samen met het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, bezig met het opstellen van de Structuurvisie Ondergrond. Deze structuurvisie heeft betrekking op het gebruik van de ondergrond, onder andere voor mijnbouw, CO²- en gasopslag, alsmede bouwactiviteiten in de ondergrond. De structuurvisie kan ook gevolgen hebben voor kabels en leidingen, die immers eveneens in de ondergrond zijn gelegen.
Zie voor meer informatie: http://www.centrumpp.nl/
Meer informatie over kabels en leidingen? Neem contact op met:
Jaap-Jan van der Gouw of Martin van Harten |
Wilt u deze nieuwsbrief niet meer ontvangen? Klik dan hier om u uit te schrijven | Disclaimer |
Javastraat 22 | 2585 AN Den Haag |
T: +31 70 3131050 | F: +31 70 3131060 |